Bijdrage van Henk Joosen*
Een voorjaarswarme lentezon op een overvol terras. Je kunt het slechter treffen. Mannen met uitpuilende tassen bij een kledingzaak. Wachten op mevrouw. Ze heeft ook schoenen nodig. Ik noem maar wat. Blij dat ze straks weer verder mogen.
Tevreden stel ik vast dat bokken tegenwoordig ook in de lente prima smaken. De herfst heb je daar niet meer voor nodig. De natuurliefhebber in mij kan daar erg van genieten. En ook van die heerlijk zwevende drukte om me heen, dat onbedaarlijk voortkabbelend gebabbel.
Flarden van gesprekken komen binnen. Een jongen van een jaar of twintig praat tegen een telefoon, die voor hem op tafel ligt. Ondertussen werkt hij keurig een paar versierde kroketten weg. Hij beschrijft zijn menu met zichtbaar genoegen en een opmerkelijke precisie.
Een middelbare dame – met naar ik schat haar schoolvriendin van veertig jaar terug – heeft het wel gehad met het huwelijk. Al zou slechts de helft van wat ik opvang waar zijn, kan ik haar geen ongelijk geven. Ik ben toe aan een opbeurend slokje.
Even verderop zit een man. Hooguit dertig zal hij zijn. Vlotte lichtblauwe polo. Sokloos in een grijze broek en lichtbruine schoenen gestapt. De mouwen van zijn gele sweater hangen nonchalant over zijn schouders. Ik weet nooit goed of iets prettig kleurt of dat je er lasogen van krijgt, maar dit lijkt me op het randje.
Het publiek in de stoel tegenover is een jaar of tien ouder en kalend. Hij speelt met zijn glas witbier.
De poloman monoloogt. ‘Vier uitlaten,’ zegt hij. ‘Altijd. Mijn auto moet er vier hebben. En vet brede banden. Waarom niet!? Ik kan het toch zeker betalen.’
Een korte pauze zou hier prima passen. Ruimte voor bevestiging. Maar Sokloos heeft het niet nodig. Witbier perst er met moeite een knikje tussen.
Sokloos dendert door. Hij blijkt vooral erg blij met zichzelf. Zeker niet met zijn werkster, al weet ze dat zelf nog niet. Slonsje staat op straat zo gauw hij een ander heeft, meldt hij trots. Hij veroorlooft zich een snelle slok rosé.
Die plantagementaliteit, die vervelende kleineringen. Of draaf ik door? Mijn kippenvel zegt me dat dat níet zo is.
Sokloos heeft ook smaak. ‘Tja, die borrel gisteren. Wat zal ik zeggen? Van die hapjes en dingetjes. Wel aardig, hoor. Maar niks bijzonders.’
Dat laatste blijft hangen. Ja, iets bijzonders gun ik hem wel. Dat zijn kale tafelgenoot eens iets terugzegt bijvoorbeeld of zomaar wegloopt en voor de gezelligheid aanschuift bij de krokettenprater of de middelbare dame. Heel bijzonder. Toch zie ik het niet gebeuren.
Wat rest is fantasie, als schrale troost. Het beeld van een sokloos mens. ‘s Avonds bedwelmd na het uitschoppen van zijn schoenen. In een klamme walm die natuurlijk nooit van hem kan zijn.
Henk Joosen, 5 mei 2019
Uit: Kort en Klein
Voorstander van blootsvoets gaan, voorkomt schimmel, ontsteking etc!
Zolang je erdoor niet naast je schoenen gaat lopen, heb ik er totaal geen probleem mee!