Een bijdrage van Henk Joosen*
Ik ben een slaaf van de koude maffia. Zo, dat is eruit.
Aan ijs verslaafd. Lastig is dat. Vooral ’s zomers, als het voor bewegen te warm is. Smachtend naar zoete verkoeling haast ik me naar mijn dealer.
Antonio heeft een ijssalon om de hoek. Op advies van mijn hoogst irritante morele stemmetje probeer ik zijn winkelbel maximaal één keer per dag te laten klingelen. Op ruggengraatloze dagen gebeurt dat gemakkelijk wel drie, vier keer. Mijn Italiaanse vriend kan dat erg waarderen.
Gisterochtend was het rond koffietijd al warm genoeg voor een ommetje. Een woord dat de lading prima dekt en geen argwaan wekt. Zo’n vroeg geplande verrassing wil ik graag vooraf laten gaan door Antonio’s weergaloze cappuccino. Daarna zijn die bolletjes vanille nog verrukkelijker. Ik moet me – nu ik dit zit te schrijven – inhouden om weer niet even de deur uit te gaan. U zou daar toch niets van merken.
Ik was niet de enige en moest op mijn beurt wachten. In een ijssalon vind ik dat zeker geen probleem. Het geeft me de gelegenheid de met ijs gevulde bakken te bestuderen. Je kunt nooit weten of er wat veranderd is.
Voor me stond een vrouw van een jaar of veertig, schatte ik. Ik ben daar niet erg goed in. Voor hetzelfde geld was ze tegen de vijftig. Ze zag er wat ouwelijk uit. Dat kwam door die grijze rok. Ook haar kapsel deed me denken aan de tijd van de kluchten. U kent ze nog wel als u ouder bent dan de dame in kwestie. Zo’n toneelstuk waar alles draait om een vreemdganger in een bezemkast en een lullig misverstand. Zo zijn die kwellingen me tenminste bijgebleven. Ik kan me niet herinneren er ooit een van begin tot eind te hebben uitgezeten. Toch lijkt de klucht in mijn hersencellen te zijn getatoeëerd. Onnodige ballast met blijvende schade.
Om haar nek hing een bril. Die had ze beter op kunnen zetten. Eindeloos staarde ze naar de verleidelijke bakken. Mijn zucht naar ijs nam inmiddels ondraaglijke proporties aan.
‘Doe mij maar eh …,’ aarzelde ze uiteindelijk. Daar bleef het bij.
Antonio wierp me een machteloze blik toe.
‘Of die misschien … Nee, toch maar niet.’ Ze krabde even op haar achterhoofd. ‘Zitten daar noten in?’
Ze wees naar de bak notenijs.
‘Ik kan niet tegen noten. Krijg ik last van mijn darmen.’
Twaalf smaken lang moest ik wachten. Toen zei ze: ‘Doe mij maar vanille.’
Dames en heren medici, noteert u even!? Op datzelfde moment kreeg ik een opvlieger. Ze koos vanille. Antonio schepte uit míjn bak vanille.
Misschien is het kinderachtig flauw, maar dáár had ik dus geen zin meer in. Uit protest werd het noten. Met gepaste tegenzin.
Henk Joosen, 7 juli 2019
Uit: Kort en Klein
De natuurlijke variant of de chemische?